Wandelend over breuklijnen

 In Niet gecategoriseerd

Een eerste zonnestraal onttrekt me aan de bedwelming van de nacht. De kiosk van het Hap-park in Etterbeek waarin ik heb geslapen, ligt verscholen tussen weelderig gebladerte. Je voelt je er goed. Ik verzamel mijn spullen vooraleer de stadswachter, heer en meester over deze plek, de deur opent voor allen die er zich doorheen wurmen op zoek naar een beetje rust.

Ik verlaat het park in oostelijke richting. Zonder twijfel is het een oude reflex die ik overhield aan mijn lange tocht naar het Oosten. Ik hou van wandelen in de ochtend, verblind door de opkomende zon. Mijn passen leiden me naar Sint-Joost-ten-Node.

Ik doorkruis het Jubelpark en neem de Notelaarstraat. Het is warm. Gezeten op een stoel bevingert een oude man zijn gebedssnoer. Het is een Arameeër. Hij observeert het komen en gaan van degenen die de parochiezaal binnengaan om er een kaartje te leggen. Geen enkele vrouw in de zaal die met haar simpele aanwezigheid de lawaaierige  speelpassie van de mannen wat zou verzachten.

Ik steek de Leuvensesteenweg over en ik wandel Sint-Joost-ten-Noode binnen. De zon is van staal. De warmte begint van lood te worden.  Het gonst van leven en er worden inkopen gedaan voor het breken van de vasten vanavond. Ik ga een Marokkaanse moskee binnen die me wordt aangewezen door een jonge Syrische vluchteling van Latakia. Binnentredend vraag men mij te helpen met het dragen van een mand etenswaren die naar de keuken moet. Ik ontmoet de verantwoordelijke van de kleine moskee in de Braemtstraat. Hij ontvangt me edelmoedig.

‘In het huis van God is iedereen welkom. Maar niet om er te logeren.’

Ik been door de vredige straatjes van Sint-Joost en laat me gidsen door het gekrakeel van de verkopers op de drempels van hun winkels.

Dichter naar Schaarbeek toe schijnt men zich in de cafés minder strikt te houden aan de vastenvoorschriften in deze heilige ramadanmaand.

Op het eind van de Josaphatstraat steekt de brede Louis Bertrandlaan met haar imponerende bourgeois-allures en voluptueuze vormen schril af met de steegjes van de achterliggende wijken. Ik steek de Haachtsesteenweg over. Er defileren dikke bakken die hun eigenaars een vals gevoel van belangrijkheid verschaffen. Ik ontvlucht deze lawaaierige verkeersader en loop via de overzijde naar beneden. Aan de voet van de helling blokkeert een spoorwegmuur mijn weg. Flikkerende panelen stippelen de weg uit naar de urinoirs die de Aerschotstraat afbakenen, de rosse buurt aan het Noordstation.

Achter de ramen van bordelen de opdringerige blikken. Ik laat me omknellen door de trechtervormige ingang van de achterkant van het station. Alle functionarissen die van deze kant komen worden er in opgezogen. Binnen word ik opgenomen door een uniforme massa die zich ter hoogte van de perronstoegangen verspreidt. De blikken zijn ontwijkend. Het is 17.15u. De toeloop verslapt niet.

Aan de andere kant van het station krijg ik  de zon in het gezicht. Vanaf het promontorium van het gebouw neem ik in de verte een groene strook waar. Dat is het Maximiliaanpark. Als ik er toekom, ontmoet ik er een andere menselijke toestroom, liggend en afgepeigerd ditmaal. Hun blikken volgen me, lonkend naar wat menselijkheid.

Recent Posts

Leave a Comment

Start typing and press Enter to search